1.428 miljard euro is het totale belegde vermogen van de Nederlandse pensioenfondsen eind september 2022. Begin 2022 was dit nog 1.800 miljard euro. Met de gestegen rekenrente stijgt het vermogen inmiddels weer.
Na een nieuwe reeks wijzigingsvoorstellen en moties stemde de Tweede Kamer eind december in met het voorstel voor de Wet toekomst pensioenen (Wtp). Als ook de Eerste Kamer komend voorjaar akkoord gaat, krijgt de langverwachte hervorming van het pensioenstelsel nu dan toch echt vorm. De nieuwe pensioenwet gaat dan op 1 juli 2023 in. Op deze pagina brengen we de hoofdlijnen van het nieuwe stelsel nog eens voor het voetlicht.
Wat ging er vooraf?
Met de veranderingen in de samenleving werd ook de roep om een hervorming van het pensioenstelsel steeds luider. Hieraan liggen drie belangrijke trends ten grondslag:
1. De vergrijzing
Ooit waren er veel werkenden en weinig gepensioneerden. Nu draait dat om: we worden steeds ouder. Door de stijging van de levensverwachting moeten pensioenfondsen meer en langer pensioen uitkeren aan ouderen dan ze eerder berekenden. Dit maakt het huidige stelsel onbetaalbaar en onevenredig voor de huidige generatie werkenden. Een steeds groter deel van de premie van jongeren gaat naar de ouderen waardoor er voor hun eigen opbouw te weinig overblijft.
2. De verandering in werk
We werken nog maar zelden ons hele leven (lees: veertig jaar) bij één werkgever, maar veranderen vaker van baan. Omdat veel mensen niet de hele rit binnen hetzelfde fonds opbouwen, ontstaan zogenoemde pensioenbreuken. Dit heeft tot gevolg dat zij te weinig pensioen opbouwen. Bovendien kiezen steeds meer mensen voor zelfstandigheid. Zij moeten hun pensioenopbouw zélf regelen, met het risico van geen of een te lage opbouw.
3. Fluctuerende financiële markten
Pensioenfondsen beleggen de ingelegde premies van deelnemers sinds de jaren negentig op alle financiële markten. Die zijn volatiel, maar vaak ook winstgevender dan staatsobligaties. Bij tegenvallers kunnen de verliezen echter flink oplopen, zoals in 2008 en 2022 is gebleken. Dit heeft geleid tot het instellen van verplichte buffers om de pensioentoezeggingen aan deelnemers te waarborgen. Hierbij speelt de rekenrente een cruciale tol. Tegen de gevolgen van de lage rente van de laatste jaren viel niet op te beleggen. Nu de rente weer stijgt, klimmen de fondsen weer op en worden pensioenen zelfs verhoogd.
Om het huidige pensioenstelsel beter te laten aansluiten bij deze ontwikkelingen, sloot het kabinet in 2019 met werkgevers- en werknemersorganisaties een pensioenakkoord met daarin de hoofdlijnen voor nieuwe pensioenafspraken.
Wat blijft gelijk?
De drie pijlers van het huidige pensioenstelsel blijven bestaan: eerste pijler: het basispensioen: de AOW; tweede pijler: de (verplichte) opbouw via de werkgever; en de derde pijler: het individueel aanvullend pensioen.
Wat verandert er?
Het pensioen wordt persoonlijker en transparanter. De deelnemer bouwt een individuele pensioenpot op waarin hij/zij en – bij loondienst – de werkgever bedragen storten. Via het pensioenfonds of mijnpensioenoverzicht.nl kan de deelnemer zijn/haar verwachte pensioen inzien. Het haalbare pensioen wordt uitgedrukt in enkele scenario’s.
Koppeling aan economie
Een belangrijk nieuw element is dat het pensioen wordt gekoppeld aan de economie. Het geld dat deelnemers en werkgevers inleggen voor pensioen wordt immers belegd. Dit betekent dat de opbouw tot op zekere hoogte meebeweegt met de stand van de economie c.q. de beleggingsresultaten. Er worden wel vangnetten gevormd om ernstige schokken in de markten op te vangen en er komt een zogeheten solidariteitsreserve om tegenvallers op te vangen.
Extra afspraken
Voor sommige beroepsgroepen (denk aan fysiek zware beroepen) worden extra afspraken gemaakt. Dit kan gaan over omscholing naar ander werk, extra verlof of eerder stoppen met werken. Iedereen krijgt bovendien een extra keuze: het bedrag ineens. Je kunt dan 10% van je pensioenkapitaal ineens opnemen. Middelbare werknemers ontvangen compensatie voor hun mogelijke opbouwverlies.
Vanaf wanneer?
Gedurende de zogeheten transitieperiode moeten de sociale partners – vakbonden en werkgeversorganisaties – afspraken maken met werkgevers en werknemers over de aanpassing van de pensioenregelingen. Op 1 januari 1927 moeten alle pensioenfondsen zijn overgestapt naar het nieuwe stelsel.
Wat maakt de hervorming complex?
Bij de overgang naar het nieuwe stelsel staan nog grote vraagtekens bij de stabiliteit. Als de hoge inflatie aanhoudt, de rente weer omlaaggaat, de geopolitieke crisis voortduurt en beleggingsresultaten tegenvallen komt de pensioenzekerheid in het gedrang. Ook de verdeling van ‘pensioenpotten’ naar individuele opbouw is een complexe actuariële opdracht. Hoe ziet het nabestaandenpensioen eruit? En hoe groot moet de solidariteitsreserve worden? Op deze en vele andere vragen zal de komende tijd nog een antwoord moeten worden gevonden.
Terug naar overzicht
Geschreven op 26 Nov 2024
De Tweede Kamer heeft op 14 november 2024 de volgende moties aangenomen die zijn ingediend bij de behandeling van het pakket Belastingplan 2025.
Lees verderGeschreven op 19 Nov 2024
Het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang moet eenvoudiger zijn dan het huidige stelsel en de betaalbaarheid van kinderopvang voor ouders verbeteren. Deze doelen staan in de hoofdlijnenbrief ‘Nieuw financieringsstelsel kinderopvang: aan de slag!’ die door staatssecretaris Nobel van Participatie en Integratie naar de Tweede Kamer is gestuurd. De hoofdlijnenbrief dient als beleidsmatige basis voor het wetstraject.
Lees verder